GZ – Integratie Diagnostiek en Behandeling
Binnen dit blok is het belangrijkste doel: de verbinding maken tussen wat je vindt in het diagnostisch proces en de behandeling.
- Indicatiecriteria – Wanneer behandel je wel en wanneer niet, en wanneer kort en wanneer lang
- Wat kun je verwachten in het therapeutisch proces? Waar is iemand wel en niet bij gebaat?
- Wat is belangrijk om wat betreft de therapeutische relatie en de (tegen)overdracht rekening mee te houden
In de lessen gaan we met casuistiek aan de slag om bovenstaande thema’s te bespreken en mee te oefenen. Plenaire oefeningen, rollenspellen, het opstellen van analyses en geïntegreerde mensbeelden, het oefenen met adviesgesprekken, het oefenen met de therapeutische relatie; teveel mooie leeractiviteiten om op te noemen.
Multidimensionele diagnostiek
Psychodiagnostiek is het onderzoeken van de individuele patiënt met betrekking tot:
• voorgeschiedenis
• structuur van de persoonlijkheid
• dynamiek (aard van de conflicten)
• temperaments- en persoonlijkheidstrekken
• regulatie van het zelfgevoel
• sociale omstandigheden
• steunbronnen
• copings- en afweerstijlen
• subjectieve opvattingen over de werkelijkheid (cognities)
• intelligentie
• aard van de emotieregulatie
• interpersoonlijk gedrag
Nav Eurelings-Bontekoe en Snellen, W (2010)
Domeinen van de psychodiagnostiek
Domein 1
|
Objectief en subjectief waarneembare symptomen, syndromen en gedragsstoornissen, alsmede de persoonlijkheidsstoornissen volgens DSM-IV.
Manifeste symptomatologie, zowel As I als II. Meetinstrumenten: semi-gestructureerde interviews en zelfrapportagelijsten, klachtenlijsten |
Domein 2
|
De situatie, het systeem en de context (gunstig / ongunstig) Objectieve aspecten van de sociale omgeving waarbinnen de patiënt functioneert Meetinstrumenten: vragenlijsten, informatie van informanten (naaste familie, vrienden) Theoretisch kader: systeemtheorieën en theorieën uit de gezondheidspsychologie |
Domein 3
|
Bewust toegankelijke cognitieve schema’s, copingsstijlen en mentale representaties van het zelf en de ander Cognities, attributies en cognitieve schema’s, schema-modes Meetinstrumenten: schemavragenlijst van Young, Personality Disorder Belief Questionnaire, Groninger Cognitie Lijst, neerwaartse pijltechniek, zelfrapportage (NVM, NPV, UCL, TCI). |
Domein 4
|
Dynamiek: impliciete schema’s, aard objectrelaties, defect of conflict, aard en intensiteit van intrapsychische conflicten en afweerconstellaties.
Ook: organisatie van de persoonlijkheid (neurotisch, borderline (high en low level) dan wel psychotisch) Gangbare psychodynamische theorieën: driftheorie, objectrelatietheorieën, de egopsychologie, zelfpsychologie. Concepten die binnen de diagnostiek centraal staan: verlangens, motieven, identiteitsdiffusie en –integratie, aard en kwaliteit van de afweer en aard van angsten (impliciete schema’s, stabiliteit van het zelfgevoel, alsmede aan de wijze waarop het zelfgevoel wordt gereguleerd, welk type objectrelaties gaat patiënt aan). Persoonlijkheidsorganisatie (neurologisch, borderline of psychotisch niveau)* Structurele pathologie: sprake van een defect in de organisatie van de persoonlijkheid: er is nog geen duidelijk van elkaar afgegrensd id, ego en superego en voldoende afgrenzing van de identiteit en een stevige identiteitsbeleving. Niet te verdragen gevoelens worden niet intern verwerkt (interpersoonlijke conflicten), maar afgeweerd door ze in gedrag om te zetten, waarbij de buitenwereld wordt betrokken. Dit leidt tot interpersoonlijke conflicten; oorzaak van problemen wordt vooral in de buitenwereld gezocht: er is neiging tot externaliseren en een onvermogen verantwoordelijkheden te nemen voor eigen handelen. De afweer is primitief, waarbij door splitsingsmechanismen zowel het zelfgevoel als het beeld dat men heeft van de ander, uiterst instabiel en grillig is. Er is een onvermogen tot het ervaren van ambivalenties, alles is zwart/wit en emoties zijn heftig positief als negatief. Het defect uit zich ook in gevoelens van leegte, vage angsten, onvoldoende angst- en frustratietolerantie, gebrekkige impulscontrole, gebrekkig integratief, introspectief en zelfkritisch vermogen, vertekende perceptie van de realiteit, moeite met onderscheid tussen binnen en buitenwereld en een geringe objectconstantie. Relaties met anderen zijn vrij eenzijdig, gericht op onmiddellijke behoeftebevrediging en uiteraard grimmig. – Borderline persoonlijkheidsorganiatie: er is een differentiatie tussen zelf en ander, maar negatieve en positieve affecten worden strict van elkaar gescheiden d.m.v. splitsing. Kenmerkend is dan ook dat zowel de ander als het zelf afwisselend als ideaal of niets waard worden beleefd. Relaties zijn grimmig en soms heftig agressief. Fusiewensen en fusieangsten wisselen elkaar af.
– Psychotische persoonlijkheidsorganisatie: er is alleen onderscheid tussen lust en onlust (differentiatie tussen zelf en ander is niet voldoende tot stand gekomen). Er is geen onderscheid tussen wat tot de buitenwereld behoort (de ander) en wat tot de binnenwereld (zelf). Er is dan voortdurend sprake van ofwel paranoide ofwel desintegratieangst. De afweer hiervan bestaat uit een voortdurend zoeken naar de ideale symbiose. Fusiewensen overheersen. Agressie staat minder op de voorgrond dan bij de borderlinepatient. Agressie wordt zo lang mogelijk gecontroleerd. Dit kost energie en kan zich uiten in dwangmatigheid, tobberigheid, besluiteloosheid, vage angsten, vervreemdingservaringen, vooral in intieme contacten en concentratiestoornissen. Er is weinig sprake van een combinatie van primair narcistische dynamiek en een psychotische organisatie. – Neurotische persoonlijkheidsorganisatie: (uitgaand van een conflictmodel): de persoon beleeft zich als geheel, met zowel goede als minder goede kanten. Ook de ander wordt zo beleefd. De afweermechanismen zijn rijp en de angsten betreffen vooral de liefde van de ander te verliezen: er is vooral angst voor de eigen agressie. Er is sprake van objectconstantie en integratievermogen. Men kan intimiteit verdragen, maar kan ook alleen zijn en men is in staat te leren van ervaringen. Er is sprake van een conflict tussen de psychische instanties hetgeen aanleiding geeft tot het ervaren van schuldgevoelens, heftige ambivalentie en dilemma’s, die vaak sterk worden afgeweerd. Vaak centreren de conflicten (voornamelijk in de binnenwereld) rondom macht-onmacht, afhankelijkheid-onafhankelijkheid, activiteit-passiviteit. (secundair) narcistische karakterafweer; zich terugtrekken uit relaties, perfectionisme en een grote controlebehoefte. Wanneer narcistische dynamiek als afweervorm voorkomt in het kader van een neurotische organisatie is er echter nooit sprake van totale devaluatie van de ander, het geheel laten vallen van de ander en van het gebruiken voor eigen doeleinden, en zijn de gewetensfuncties intact, i.t.t. bij de primair narcistische pathologie bij de borderline organisatie. Meetinstrumenten: projectiemateriaal (TAT en Rorschach) |
Domein 5
|
Veiligheid gezinsklimaat, opvoeding, vroege traumatische ervaringen, mentale gehechtheidrepresentaties en hechtingsstijlen
Theory of mind, metacognitieve controle en reflectieve functie (vermogen te denken over eigen en andermans denken – komt pas goed tot ontwikkeling binnen een veilige hechtingsrelatie)* * Hechting: 1) Veilige hechting: de persoon kan goed alleen zijn, goed met anderen, intimiteit verdragen, zichzelf blijven in intimiteit 2) Onveilige hechting: – afwijzende hechting (‘onthecht’): pt heeft anderen niet nodig, stelt zich onkwetsbaar op, doet veel alleen, vertrouwt alleen op zichzelf (afweer: je hoort mij niet, ik klaag niet; illusie van gezondheid) Diagnostiek hechting; gehechtheids biografisch interview of AAI 2) gepreoccupeerd 3) Gereserveerd Soms bestaan er angsten, on-onderbouwd, zoals een kind verliezen (basaal gevoel van verliezen) 4) Onverwerkt Onveilige hechting en daarbij een classificatie ‘onverwerkt’ levert het grootste risico op psychopathologie. Met name bij borderline patiënten: onvermogen tot mentaliseren maakt dat trauma’s niet kunnen worden verwerkt. Meetinstrumenten: zelfrapportagelijsten die op gedragsniveau hechtingsstijlen meten, zoals de Relationship Questionnaire en de Relationship Scales Questionnaire, Parental Bonding Instrument Andere mogelijkheden : semi-gestructureerd Adult Attachment Interview (gehechtheids biografisch interview). Hiermee meet men de (onbewuste) mentale representatie van de relatie met vroege hechtingsfiguren en niet de bewuste herinneringen aan de daadwerkelijke ervaringen. |
Domein 6
|
Voor een groot deel genetisch bepaalde stabiele persoonlijkheidskenmerken en temperamentfactoren. De variantie in persoonlijkheidstrekken en temperament is voor 50% genetisch bepaald. Verschillende dimensionele persoonlijkheidsmodellen Big Five Hoge neuroticisme score en lage vriendelijkheidsscore geeft de grootste kans op persoonlijkheidsstoornis. Cloningers Temperament en karakterfactoren Karakter Kernberg Meting: structurele interview. Stel een lange vraag, met veel cognitieve overload. A) Identiteitsintegratie B) Identiteitsdifferentiatie: een onderscheid kunnen maken tussen zelf en de ander. Goed bij neurotische en borderline organisatie. Slecht bij psychotische organisatie: snelle vervloeing met de ander. |
* Vorming persoonlijkheid overzicht
Dit format is mijn onderlegger voor het schrijven van een casusbeschrijving als ook bij het teruggeven van informatie over iemand na het doen van een psychodiagnostisch onderzoek.